CHRISTUS KONINGKERK – VORDEN
Pastoor van Zeelst heeft de gemeenschap goed voorbereid op het moment, dat er geen sprake meer kon zijn van een eigen pastoor. Parochiebestuur, Parochieraad en allerlei werkgroepen kenden hun taak. Toen pastoor van Zeelst vertrok, voer er een ware ‘pioniersgeest’ door de gemeenschap. De handen werden uit de mouwen gestoken, werkgroepstaken omschreven, plannen gemaakt voor de opknapbeurt van de kerk en nieuwbouwplannen voor de bijruimten.
“Alea jacta est” (de teerling is geworpen), met die spreuk kondigde het parochiebestuur van Vorden/Kranenburg na het vertrek van pastoor van Zeelst in maart 2000 de nieuwe organisatievorm aan: “We hebben de stap gezet in een nieuwe tijd, waarin we zelf onze parochie levend zullen houden. We gaan verder, voorlopig zonder pastoor, mogelijk komt er een parttime pastoor, niets is zeker; met een nieuw Parochienieuws, samengesteld door een enthousiaste redactie; met elkaar, want als we zelf meer betrokken zijn, dan neemt de levenskracht van de parochie alleen maar toe.”
En het werkte: er kwamen genoeg reacties van vrijwilligers voor de werkgroepen: versiergroep, secretariaat, tuingroep, zorggroep, bezoekersgroep, koren, voorgangers bij Woord- en Communievieringen, acolieten enz. Het gevoel van ‘samen sterk’ was er en gaf de werkers vleugels. Zelfs de laatste cactus in het secretariaat, die al maanden volkomen versuft over de potrand hing, werd door Ria en Riet naar de container verwezen.
Deken Geurts schreef over de nieuwe start in het Parochienieuws van november 2000:
“In Vorden zitten ze er gelukkig niet verslagen bij. Na zoveel jaren is het natuurlijk vreemd dat er op het Jebbink geen pastoor meer woont, maar er wordt gewoon gebeden, naar het Woord van God geluisterd, naar elkaar omgezien en de handen uit de mouwen gestoken. Dat alles is hartverwarmend.”
Vanaf 2000 is er verandering: de twaalf parochies worden nu aangeduid met ‘geloofsgemeenschappen’ en vormen samen de parochie “HH. Twaalf Apostelen”. De inmiddels veertien kernen hebben te maken met een teruglopend kerkbezoek, moeten meer moeite doen om voldoende vrijwilligers voor de diverse taken te krijgen, zijn vertrouwd geraakt met naast de Eucharistievieringen ook Woord- en Communievieringen, Woorddiensten en inmiddels ook “Anders vieren”.
Wat onverkort blijft is de hartverwarmende samenkomsten na de vieringen, als koffie en thee geschonken wordt, kerkgangers elkaar ontmoeten en bijpraten over kerkse en allerlei andere zaken, waar gesproken en geluisterd wordt, waar een arm om een schouder wordt gelegd, afspraken worden gemaakt, waar de gemeenschap haar verbondenheid beleeft.
Voor een uitgebreide geschiedschrijving van onze parochie vanaf 1600, met interessante weetjes en anekdotes, klikt u op “meer”.
Vooraf:
Om wat meer te vertellen over het ontstaan van de stichting van de parochie Vorden-Kranenburg maken we, met toestemming van het bestuur van de Stichting van de Vrienden van de kerk op Kranenburg (VKK), graag gebruik van het boekje: CUYPERS OP DE KRANENBURG – DE BASIS VOOR EEN KERKDORP, geschreven door Bart Hartelman en Frits Niemeijer. Een echte aanrader voor wie zich verder wil verdiepen in het ontstaan van de St. Antoniuskerk op de Kranenburg van toen en het Heiligenbeeldenmuseum van nu.
Inleiding
“Kranenburg is een dorpje met zo’n driehonderd inwoners. Het ligt in de gemeente Bronckhorst, drie kilometer buiten Vorden. Als u het dorpje nadert valt de hoge toren van een grote, neogotische kerk op.
Wat doet zo’n relatief grote kerk in dit kleine gehucht?
De verwondering neemt toe als u weet, dat de kerk gebouwd werd in een soort niemandsland. Toen de bouw startte in 1856, bestond het dorp Kranenburg namelijk nog helemaal niet. Wat verderop stond een boerderij, die de naam Kranenburg droeg. Er was wel een begraafplaats en zo hier en daar stond een klein boerderijtje. En op een steenworp afstand was kort daarvoor aan de Baakse Beek het huis Wientjesvoort gebouwd. Hier woonden drie telgen uit het adellijke geslacht Van Dorth tot Medler.
Als u dan vervolgens hoort dat de architect van de kerk Pierre Cuypers is, de meest toonaangevende Nederlandse architect van de 19e eeuw, dan vraagt u zich wellicht helemaal af, hoe het kan dat deze oudste nog bestaande Cuyperskerk in Nederland nu net hier gebouwd werd. Bovendien bleef het niet bij de kerk. Kranenburg heeft meer Cuypersmonumenten. Naast de kerk staat een pastorie van zijn hand en honderd meter verderop een processiekapelletje. Tegenover de kerk en de schoolmeesterswoning leidt een pad naar de begraafplaats. Hier staat een door Cuypers ontworpen grafkapel. Vlakbij de kerk staat een schoolmeesterwoning, die ook van Cuypers hand is. Naast deze vijf bouwwerken is er in Kranenburg nog minstens één Cuypersmonument: het koetshuis van Wientjesvoort.
Van schuilen naar schitteren
Nadat de overwegend Hervormde Noordelijke Nederlanden rond 1600 hadden gezegevierd over de Spanjaarden, werd de Rooms-Katholieke kerk boven de grote rivieren alleen nog maar gedoogd. Openlijk belijden van de R.K.-erediensten was er niet meer bij. Dat betekende dat de katholieken hun diensten nog slechts mochten houden in zogenaamde schuilkerken. Gebouwen of ruimten, waarvan je aan de buitenkant niet kon zien dat het kerken waren.
Toch kwam er in de 19e eeuw wel enige vooruitgang voor de katholieken. Er kwam een rijkssubsidiesysteem voor het oprichten van religieuze gebouwen. Van deze subsidie konden ook de katholieken profiteren. Pas rond 1850 ging het roer helemaal om. Onder minister Thorbecke werd in 1848 een nieuwe grondwet aangenomen, waarin opnieuw vrijheid van godsdienst werd opgenomen. Daardoor kon Nederland enkele jaren later weer een zelfstandige katholieke kerkprovincie worden en was geen missiegebied meer onder leiding van Rome. Na ongeveer tweeënhalve eeuw werd daarmee de bisschoppelijke hiërarchie in 1853 hersteld. De vers aangestelde bisschop van Utrecht, mgr. Zwijsen, ging voortvarend te werk. In april 1855 werd de parochie Vorden gesticht.
Maar waren er in Vorden zoveel katholieken, dat het stichten van een parochie en de bouw van een grote kerk gerechtvaardigd was? Het antwoord is nee.
In die tijd waren er maar een tiental roomse gezinnen, maar de kerkelijke gemeente Vorden was veel groter dan de burgerlijke gemeente. Tot de parochie Vorden hoorden ook (delen van) Ruurlo, Warnsveld, Lochem en Hengelo. Alles bij elkaar waren er zo enkele honderden parochianen.
Na de reformatie kon het ‘oude geloof’ –het katholicisme- zich alleen maar handhaven, wanneer er steun was vanuit de adel. In Vorden was het vooral de familie Van Dorth, die de katholieken de hand boven het hoofd hield. Zij werden op hun beurt weer gesteund vanuit het katholiek gebleven Bisdom Münster.
Van Het Medler naar een schuurkerk
De Van Dorths bezaten al in de 17e eeuw het huis Medler, halverwege Vorden en Ruurlo. Vanaf die tijd verwierven zij ook uitgestrekte landerijen. Een tijd lang boden de Van Dorths onderdak aan de r.-k. geestelijken, die in een kapel op het terrein van het huis Medler de zielzorg deden voor de katholieke bevolking uit de wijde omgeving. Zo huisvestte Hendrik van Dorth vanaf 1684 de franciscaan Ludovicus van der Elsen. De volgende baron kon de lasten, die het herbergen van een (clandestiene) geestelijke met zich meebracht, echter niet meer opbrengen. De opvolger van Ludovicus kreeg te horen, dat hij het kasteel moest verlaten. Hierop stelde de hervormde (!) Herman Franckenmeulen hem woonruimte ter beschikking en in 1725 schonk hij de r.-k. gemeente ook nog een schuurkerk bij zijn boerderij aan de Bergkappenweg. Deze boerderij heette de Kranenburg, maar is later Het Elshof genoemd.
We kennen geen afbeeldingen van deze schuurkerk, maar hij is wel ingetekend op de oudste kadastrale kaart van dit gebied. De kerk en pastorie zijn afgebroken, nadat in 1834 een geheel nieuw gebouw in gebruik was genomen aan de zojuist gereed gekomen Ruurloseweg.
De eerste kerk aan de nieuwe doorgaande weg
Deze nieuwe kerk was dan wel aan de nieuwe weg gebouwd, maar lag ver buiten Vorden, in een vrijwel onbewoond gebied. Vandaar dat er wel wordt gesproken van een r.-k. enclave. De katholieken woonden, als gevolg van de eeuwenlange verdrukking in meerderheid buiten Vorden en kwamen van heinde en verre – uiteraard voornamelijk lopend – naar de kerk. Alleen de adel en mensen uit de middenstand kwamen te paard of met een rijtuig. Juist voor deze laatste groep was de ligging van de kerk aan een verharde weg natuurlijk een uitkomst. Enige tientallen parochianen dienden een verzoek in bij het bisdom, om de kerk dichter bij het dorp Vorden te bouwen, maar dat mocht niet baten. Zo verrees in de jaren 1833 – 1834 de kerk met aangebouwde pastorie, op ongeveer dezelfde plaats als waarop de huidige pastorie staat.
Het gebouw, dat bekend stond als de St. Antoniuskampskerk, werd ontworpen door de ‘bekwamen beroemden en zeer deskundigen’, Zutphemse architect D. Lijsen en is uitgevoerd door hemzelf, als metselaar en door ene G.J. Osseweyer, eveneens uit Zutphen, die als timmerman bij de bouw was betrokken. Over deze laatste kwamen echter veel klachten binnen en daarom raakte ook een andere timmerman, J. Lindenschot uit Mossel, bij de bouw betrokken. De totale aanneemsom bedroeg fl. 12.674,-, inclusief fl. 930.- voor een bijgebouw. Daar red je het tegenwoordig niet meer mee.
Financiering
Voor de bouw van deze St. Antoniuskampkerk kwam een rijkssubsidie van fl. 6000,-. De Van Dorths schonken geld en daarnaast mochten er voor de kerk leningen worden afgesloten. In de stukken is te lezen dat op 29 mei 1832 ”autorisatie werd verleent, tot het sluiten eener geldleening van fl. 5000,- tegen 5 % s’jaars, alsmede een schenking van Den Hoog Wel Geboren Heer R.E. Baron van Dorth tot Medler, ten behoeven van Kerk en pastorij en goedgunstig belooft ad fl. 1500,-“
De bedoelde lening blijkt in 1840 op naam te staan van Adriaan Abraham Stoop, die gehuwd was met Anna Maria van Grotenhuis van Onstein.
De verlening van een ruime rijksbijdrage was te danken aan het in 1824 van kracht geworden Koninklijk Besluit, dat bijna een halve eeuw van kracht bleef. Hierin werd de bouw van kerken afhankelijk gesteld van goedkeuring door “s Rijkswaterstaat”, maar er stond een mogelijkheid tot financiële steun tegenover.
Naast de schenking van een flinke som geld voor de bouw van de kerk, was op initiatief en kosten van Reinder Baron Van Dorth tot Medler enkele jaren eerder al een r.-k. begraafplaats aan de Ruurloseweg in Kranenburg aangelegd. Vlak bij Vorden was in die tijd ook een algemene begraafplaats ingericht, maar katholieken mochten daar niet begraven worden, omdat de begraafplaats ongewijd was.
Schuld, schaamte en boete
In de tweede helft van de 19e eeuw gunden de Van Dorths de roomse gemeenschap echter nog veel meer bijdragen. De belangrijkste hiervan is de neogotische kerk , die het dorp Kranenburg tot op heden domineert. Er is een verhaal aan verbonden dat véél –maar niet alles- verklaart, van het hoe en waarom van de oprichting van dit bouwwerk.
Het verhaal begint met de dood van twee personen. In 1847 stierf de reeds genoemde Reinder Baron van Dorth tot Medler en in 1848 overleed ook Maria Anna Barones van Grotenhuis van Onstein, zoals gezegd, gehuwd met Adriaan Abraham Stoop.
De dood van Reinder had tot direct gevolg dat drie ongehuwde, bij hem inwonende kinderen, het Medler moesten verlaten. Hun oudste broer, Zeno, eiste namelijk het huis voor zich op. Baron Theodoor en zijn twee zusters, freules Judith en Josephine, kozen ervoor een onderkomen aan de Ruurloseweg te laten bouwen, het huis Wientjesvoort.
Zeno had enige jaren daarvoor de r.-k. kerk van Hengelo/Keijenborg ‘beduveld’ en was daarna maar net aan justitiële vervolging ontsnapt. De schaamte van de drie ongehuwde en zeer vrome Van Dorths voor Zeno’s handel en wandel en de boosheid daarover, moet bijzonder groot zijn geweest. Zelfs zo groot, dat ze als boetedoening middelen beschikbaar stelden voor de bouw van een kerk, een pastorie, een school, enz. in Kranenburg. Maar daar hield het niet mee op. Ze schonken ook geld voor de bouw van een kerk met pastorie in Ruurlo en een kerk in Lochem. Om te voorkomen dat Zeno of zijn nakomelingen na hun overlijden hun eigendommen zouden erven, gaven ze verder veel onroerend goed en andere zaken weg, om de kerken en pastoors een inkomen te verschaffen.
Intussen deed ook Zeno een duit in het zakje, door voor zichzelf en zijn nazaten een grafkapel te laten bouwen op de begraafplaats tegenover de kerk. Zijn broer en beide zussen moesten ‘buiten’ blijven liggen.
Zo verrezen op initiatief van de Van Dorths binnen enkele tientallen jaren verschillende r.-k. gebouwen, waarvan de meeste nog steeds bestaan.
Geschiedenis van de totstandkoming van een Godshuis in het dorp Vorden
Eensgezind kwamen de parochianen van Kranenburg en Vorden samen in de H. Antoniuskerk op de Kranenburg. Maar in de vijftiger jaren groeide – als een soort inhaalslag na de Tweede Wereldoorlog – het aantal katholieken in het dorp Vorden flink, ook al omdat woningbouw alleen daar plaats vond. Het gebeurde toen zelfs, dat katholieke stelletjes eerst voor de wet trouwden, om maar meer prioriteit te krijgen bij de woningtoewijzing. De afstand van 2,5 km tussen Vorden en Kranenburg werd steeds meer bezwaarlijk gevonden voor de bloei van het rijke roomse leven, met geregelde en veelvuldige kerkgang. Je had immers maar twee soorten vervoer: lopen of per fiets; auto en openbaar vervoer speelden toen nog een marginale rol. Geen wonder dat op den duur de wens groeide, om te komen tot een eigen gebedsruimte in het dorp Vorden.
Zoals op de Kranenburg aan de bouw van de St. Antoniuskerk een klein waterstaatskerkje voorafging, zo werd in het dorp Vorden begonnen met een kapelletje in de woonkamer van een herenhuis (Huize “’t Molenblick”, op de plaats waar nu het winkelpand van Helmink staat) dat vooral bedoeld was voor “oudere parochianen en (jongere) zwangerige vrouwen”.
Aanvankelijk weigerde het gemeentebestuur om toestemming te geven voor de inrichting van “’t Molenblick” tot kapel, wegens strijdigheid met het bestemmingsplan, maar deze hobbel werd vrij snel genomen. Een andere hobbel was een bezwaar van de zijde der gereformeerde kerk. Het rooms katholieke gebedshuis kwam, volgens hen, wel erg dicht bij hun kerk te liggen. In een gecombineerde vergadering van het R.K. Kerkbestuur en de Gereformeerde Kerkenraad werd men het toch eens, op voorwaarde dat er in de kapel geen klok geluid zou worden en dat de kerkdiensten niet gelijktijdig gehouden zouden worden.
De kapel bleek een uitkomst voor het kerkelijk leven in het dorp; zitplaatsen moesten zelfs van te voren gereserveerd worden, blijkens een brief van juli 1958 aan een parochiaan:
“m.i.v. 1/7/1958 in bank nr. 10 voor een prijs van fl. 10,50 per half jaar en geldig voor de H. Mis van zeven uur en kwart over acht!”
Wil je een kerk bouwen, dan is een eerste vereiste, dat je daarvoor grond ter beschikking krijgt. Het toenmalige kerkbestuur van vlak na de oorlog had toch wel een vooruitziende blik, afgaande op een verzoek aan kardinaal De Jong, tot machtiging voor aankoop van een stuk grond, teneinde daar later een zusterklooster met kapel en mogelijke school te kunnen bouwen. De aankoop van gronden plus herenhuis “’t Molenblick” werden bekrachtigd op 11 augustus 1949, ’s avonds om half acht bij notaris Rombach.
De tekst “E spinis rosa” (Uit de doornen een roos) op de eerste steen van de Christus Koningkerk geeft maar al te goed weer, dat de totstandkoming van de kerk niet alleen maar over rozen ging, maar ook doornen op haar pad vond.
Voorbeelden daarvan:
Aan kardinaal De Jong werd toestemming gevraagd voor aankoop van de grond: “Wegens de gezindheid der bevolking zal ’t later niet gemakkelijk zijn grond in de kom der gemeente te kopen!” werd er bij geschreven.
- Het Armbestuur kocht het ene deel van de grond, het Kerkbestuur twee andere delen.
- Via architect Van Houte (hij speelde een tussenrol, was protestant en zo zou de aankoop minder in de gaten lopen) werd daarna nog een perceel gekocht, grenzend aan het Herstellingsoord, in gebruik bij de Nederlandse Spoorwegen, nu het huidige Decanijecomplex. Het bestuur van het Herstellingsoord was ziedend, toen het te laat bemerkte, wie in feite het perceel had aangekocht: “Voornamelijk ging het over de bezwaren, welke zij hadden tegen de bijzondere bebouwing bij het uitbreidingsplan van de gemeente Vorden, in verband met het doel van het rustoord; zij waren zeer gekant tegen het katholieke centrum.”
De econoom van het bisdom kreeg het heen en weer van het gedoe rond de aankoop van grond, de verkoop van de oude kapel aan de Zutphenseweg, die als de nieuwe kerk er eenmaal zou zijn overbodig zou worden. En waar zou de opbrengst van die verkoop blijven? Naar de nieuwe kerk, naar het armbestuur. De parochie had een groot financieel verlies geleden bij de brand in het zwaar onderverzekerde pand van Schoenaker op de Kranenburg (eigendom van de kerk). Aan het eind van een brief aan het kerkbestuur maakte hij de opmerking: “Pax domini sit semper vobiscum! Et cum spiritu meo” (Moge de vrede van de Heer altijd bij u zijn. En met mijn geest!)
Op 7 april 1962 hakte het bisdom de knoop door en liet weten, dat het bouwbureau van het bisdom zélf de kerkenbouw ter hand zou nemen!
Op 5 april 1964 werd de nieuwe kerk door kardinaal Alfrink geconsacreerd en toegewijd aan Christus Koning.
Het werd een rectoraatskerk; dat wil zeggen een kerk voor een afgezonderd deel van de parochie, met rechten van een parochie. De spoorlijn tussen Kranenburg en Vorden werd de grens. Gelukkig dat die er lag; wie zou anders de juiste scheidslijn hebben kunnen bepalen?
De bouw van de toren werd mogelijk door verkoop van grond aan de gemeente en een forse gift van een parochiaan.
De beminde gelovigen kregen in het ‘Kerkbericht’ te lezen: “De kardinaal zal zelf de eerste H. Mis opdragen aan het geconsacreerde altaar. Zij, die ’s morgens te communie zijn geweest, kunnen ’s avonds niet communiceren. Maar als ge te communie gaat, dan moet men geknield te communie, omdat de kardinaal zelf de communie uitreikt.”
In die tijd lagen de kerkelijke verhoudingen wezenlijk anders; met grote nederigheid keek men naar ieder die een beetje paars aan zijn toog had zitten. Een brief van het kerkbestuur aan bisschop J. de Jong eindigde toen met: “Van Uw Hoogwaardige Excellentie de gehoorzame zonen, het Kerkbestuur voornoemd”.
Pastoors in onze parochie:
Aloysius Bodewes en Rodolf Pans 1959 – 1967; Ferrerius van Berkel 1967 – 1972; Romanus Sutorius 1972 – 1978; Gideon van der Werf 1978 – 1981; Jo van Zeelst 1981 – 2000
Begraafplaats Kranenburg
De katholieke begraafplaats op de Kranenburg was een onderdeel van de St. Antoniuskerk daar. Omstreeks 1855 is men met de kerk begonnen te bouwen. De architect van de kerk was P.J.H. Cuypers die in opdracht van de adellijke familie van Dorth tot Medler de driebeukige neogotische kruisbasiliek ontwierp. In 1867 werd de kerk gewijd door mgr. Schaepman. In navolging van de bouw van de kerk werd ook de begraafplaats ontworpen. De begraafplaats op zich was er echter al vele jaren eerder en is gesticht tussen 1829 en 1834. Ook op deze begraafplaats heeft P.J.H. Cuypers zijn sporen nagelaten. Hij ontwierp de, nog steeds aanwezige, grafkapel die dateert uit 1865
Deze begraafplaats, niet te verwarren met ‘kerkhof’ is dus al ruim 180 jaar oud en valt inmiddels onder Rijksmonumenten en is omringd door een sloot.
Men moet dus eerst een stenen bruggetje betreden waarop in het midden van de brug, in de lengte, de poort staat. Bijzonder is bij binnenkomst de poort waardoor men heen moet om op de begraafplaats te komen. De ingang schijnt een bijzonder goed voorbeeld te zijn van een R.K. begraafplaats uit het derde kwart van de 19de eeuw. De toegepaste stijl van de pijlers en hekwerk lijkt invloeden te vertonen van de neobarok.
De poortpijlers zijn hol en van gietijzer. Ze zijn rijk geornameerd en versierd met opgelegde bloemmotieven. De pijlers zijn met elkaar aan de bovenkant verbonden met een gietijzeren boog, die ook weer rijk versierd is. Achter de poort bevinden zich aan weerszijden van het pad, op zandstenen sokkels een gietijzeren engel. De engelen zijn witgeschilderd en gaan gekleed in een tunica, die over één schouder gedrapeerd is, daarbij blazend op een bazuin. Het mooie van deze ingang is dat het van kunsthistorische waarde is omdat een goed en gaaf voorbeeld van een ingangspartij is. De engelen vertonen echter geen grote artistieke kwaliteit, maar hebben kennelijk wel zeldzaamheidswaarde.
De neogotische grafkapel, ter plaatse, ligt in de as van deze poort en bevindt zich achter op de begraafplaats.
Omdat de R.E. baron van Dorth tot Medler en zijn echtgenote barones van Hövell tot Westerflier de opdracht hebben gegeven om een begraafplaats te stichten vindt je hun graven ook op deze begraafplaats.
In het midden van de begraafplaats is een cirkelvormig door buxushaagjes begrensd grafperk met een gedenkteken aangelegd voor de overleden en aldaar begraven paters Franciscanen van het nabij gelegen klooster.
Men kan gerust stellen dat deze begraafplaats een schat aan historie met zich mee draagt.
Het is ook goed om te weten dat deze begraafplaats van algemeen architectuur- en cultuurhistorisch belang is. Waarom?
Om de volgende redenen, namelijk vanwege:
– de architectonische kwaliteit van de bebouwing;
– de funerair-historische en genealogische waarde van de graftekens (op lokaal/regionaal niveau);
– het kenmerkende 19de-eeuwse karakter van de graftekens en het toegangshek;
– de herinnering aan de familie Van Dorth tot Medler, stichters van de begraafplaats en van de R.K. kerk, pastorie en school met onderwijzerswoningen in Kranenburg.
We mogen en kunnen dus best een beetje trots zijn dat deze, nog steeds mooie en ook goed onderhouden begraafplaats door de mensen toen en ook in de vele jaren daarna, ons nagelaten is.
Echter, de gemeenschap blijft uiteraard verantwoordelijk voor het dagelijkse onderhoud, maar ook het onderhoud op termijn en dat de generaties na ons ook kunnen genieten van deze mooie oude begraafplaats.
Dat betekent dat het weer en andere invloeden behoorlijk hun tol eisen. Om de zoveel tijd moet er dan weer ons ‘groot’ onderhoud plaats vinden. Dit keer was de poort aan de beurt omdat het in een erg slechte staat verkeerde. Na een aantal acties om gelden te genereren is men begonnen met het hekwerk te demonteren. Het aanblik van de begraafplaats, door een er voor geplaatst hekwerk, is enige tijd wat minder mooi geweest dan we gewend zijn. Is de poort weer in volle glorie hersteld dan is het zeer zeker de moeite waard om deze begraafplaats, dit monument, eens een bezoek te brengen.